In de eerste decennia van de twintigste eeuw ging de maatschappij zich steeds meer organiseren in groeperingen. Er ontstonden politieke partijen, vakbonden, sportverenigingen en sportbonden, culturele verenigingen en daaruit voorkomend hun eigen jeugdverenigingen. Vrijwel alle verenigingen hadden hun eigen positie, gebaseerd op de zuil waar ze in zaten: katholiek, protestant, gereformeerd, joods, beroepsgroep, sociale klasse…

Dat was ook zo bij de scoutingorganisaties. De volgende organisaties, die we nu als scoutingorganisatie beschouwen, bestonden voor de oorlog: vereniging De Nederlandsche Padvinders (NPV),  Katholieke Verkenners (KV), Nederlandse Padvindstersgilde (NPG), Leger des Heils Padvindersbond/Padvindstersbond, Nederlandsche Christelijke Vereniging Padvinders (NCPV). Omdat Scouting ten tijde van de Wereld Jamboree in 1937, die in Nederland werd gehouden, nog geen dertig jaar bestond zie je ook nog veel kleinere organisaties die een spel speelden dat veel weg had van Scouting, maar nog niet aangesloten waren bij een van de landelijke organisaties. Denk hierbij aan de Driehoeksmeisjes, padvindsters van de Nederlandse Meisjes Clubs. Deze hebben bestaan van 1927 tot de Tweede Wereldoorlog. Dit was een onderdeel van het Christelijke Jeugdwerk, in 1933 opgegaan in het NPG. Ook de Katholieke kerk had, naast de Katholieke Verkenners, nog eigen jeugdwerkorganisaties zoals De Jonge Wacht, die na de oorlog vaak doorstartten als een Scoutinggroep.

Vlak voor de oorlog, in 1939, bestond de NPV uit ongeveer 26.000 jeugdleden en 3000 leiders verdeeld over 400 groepen. De Katholieke Verkenners hadden toen 8616 leden en het NPG had 7473 leden (11.550 inclusief de koloniën).

Begin van de oorlog

Toen de Duitsers Nederland in 1940 binnenvielen, heerste er grote onzekerheid binnen de verschillende jeugdbewegingen van Nederland. In Duitsland hadden de nazi’s, na de machtsovername van januari 1933, alle Scoutingorganisaties verboden en de jeugd gedwongen deel te gaan uitmaken van de Hitlerjugend (voor jongens) en de Bund Deutscher Mãdel (voor meisjes). In het door Duitsland geannexeerde Oostenrijk was Scouting onmiddellijk verboden en de leiding was naar het concentratiekamp Dachau gezonden. Hetzelfde lot onderging de Tsjecho-Slowaakse organisatie terwijl in Polen Scouting onmogelijk werd gemaakt en verboden. Feitelijk verwachtte men in Nederland niet anders. Het werd een angstig afwachten, maar in eerste instantie gebeurde er niet veel. De Nederlandse padvind(st)ersverenigingen bleven zo goed als het ging verder functioneren.

‘De Gelijkschakeling’

Op 29 augustus 1940 deelde de Nationale Padvindersraad op last van de Bevelhebber mede dat tot nader order alle buitenactiviteiten met ingang van heden verboden zijn. Hieronder vielen: kamperen, zwerven (hikes), verkennersspelen enz. Spelen op afgesloten speelplaatsen, bijvoorbeeld bij troeplokalen en scholen, vallen niet onder dit verbod. In de zomer van 1940 en 1941 gaan diverse groepen ook nog op kamp.

De Duitse nazi’s waren van mening dat Nederland feitelijk nog tot het Duitse Rijk diende te behoren, door hun gezamelijke germaanse wortels. In de jaren 1940/1941 begon men maar vast met ‘De Gelijkschakeling’. Dit was het streven naar eenheid van het Nederlandse volk, om het als geheel makkelijk bij Duitsland in te kunnen lijven. In dat streven naar eenheid werden eerst alle politieke partijen en de daarbij behorende jeugdorganisaties opgeheven, behalve het Zwart Front en de NSB met haar National Jeugdstorm (NJS). Daarna was het de bedoeling om ook de Nederlandse jeugd ‘gelijk te schakelen’ door één Nederlandse jeugdorganisatie te creëren. De leiding van alle niet-politieke jeugdorganisaties (waaronder Scouting) werd uitgenodigd voor een vergadering waarop gesproken zou worden over de toekomst van de ‘aan haar leiding toevertrouwde jeugd’. Ook de Nationale Padvinders Raad gaf gehoor aan deze oproep. De leiding van de Nationale Jeugdstorm zette de plannen uiteen. Men stelde voor dat alle organisaties, inclusief de Jeugdstorm, zich zouden ontbinden om dan daarna samen een echte, zuiver Nederlandse jeugdbeweging op te richten. Tot verbazing van de Keugdstorm was men niet enthousiast en bleken meerdere bijeenkomsten nodig. De Nationale Padvinders Raad weigerde iedere medewerking.

Enkele overlopers

Waren dan alle Scouts en hun leiders eensgezind tegen deze Gelijkschakeling en de ideologie van de NSB en de Jeugdstorm? Een enkeling vond dat het oprichten van één nationale jeugdbeweging een goed idee. Eén van hen was Ernst Zilver, leider bij de Amsterdamse Jan van Nassaugroep. Na de Duitse inval stak hij - oorspronkelijk zeer oranjegezind, maar daarin erg teleurgesteld na de vlucht van het Koninklijk huis naar Engeland - zijn sympathieën voor de NSB niet onder stoelen of banken. Toen De Nederlandse Padvinders voet bij stuk hield en niet wilde opgaan in één grote jeugdbeweging, besloot hij met zijn hele groep (of wat daar inmiddels nog lid van was) het lidmaatschap van koepelvereniging NPV op te zeggen en over te stappen naar de Jeugdstorm. Zo zullen er meer leden van de scoutingorganisaties de kant van de bezetter en de NSB hebben gekozen. Landelijk gezien waren er onder de padvinders echter maar heel weinig overlopers.

Verboden

Op 2 april 1941 nam de bezetter het besluit tot het verbod van Scouting en op 9 april verscheen in de dagbladen het ANP-bericht dat de scoutingorganisaties verboden en ontbonden waren. In het bericht stond onder meer als reden genoemd dat de Nederlandsche padvinders ‘(...) centraal vanuit het internationale padvindersbureau te Londen geleid werden en een actief instrument der Britsche culturele en politieke propaganda waren’ (zie afbeelding).

Opgepakt en gesloten

De topleiders en leidsters van de NPV, de Katholieke Verkenners en het Nederlandse Padvindstersgilde en enkele nog bestaande ‘vrijbuitersorganisaties’, onder andere de Vierkant en Driehoek Clubs, werden van hun bed gelicht, opgesloten en verhoord door de Gestapo en de Sicherheitsdienst (SD). De Nationale Hoofdkwartieren werden verzegeld. Administratie, archieven en andere zaken werden in beslag genomen, verwijderd en verbrand. Ook de ScoutShops en de Gilde Winckels werden gesloten en alle goederen verwijderd en vernietigd. In enkele plaatsen werden manschappen van de marechaussee door de Sicherheitsdienst ingeschakeld. Deze wisten dit kort van tevoren en daar er ook onder hen padvinders of oud-padvinders waren, haalden zij voor de officiële dag van inbeslagname al een enkele ScoutShops leeg. Alles werd opgeslagen in de marechausseekazerne en kwam bij de bevrijding weer beschikbaar. Dit uiteraard niet zonder risico.

Hetzelfde gebeurde met de groepshuizen. De gebouwtjes werden in beslag genomen en verzegeld en later, met inhoud overgedragen aan de Jeugdstorm of de Duitse Hitlerjugend. De meeste groepen hadden dit alles min of meer zien aankomen en hadden de waardevolle materialen verdeeld over de leden, zodat deze het thuis konden bewaren. De nog aanwezige bruikbare materialen, waarbij veel waardevols verloren ging. Van de padvinders kon je zeggen: ze stonden erbij keken ernaar. Het lag anders. Ze waren kwaad tot woedend, maar machteloos. Hier en daar waren er de eerste daden van verzet en ging een groepshuis plotseling in vlammen op, om te voorkomen dat deze in gebruik werd genomen door de Jeugdstorm.

Ondergronds, in het verzet en ondersteuning aan het leger

Ondanks het verbod zijn veel Scoutinggroepen of groepjes Scouts doorgegaan met hun activiteiten. Ze hielden thuis bijeenkomsten, organiseerden activiteiten als wandel- of kampeerclub en droegen in sommige gevallen hun uniform.

Sommige Scouts gingen een stap verder en werden actief in het verzet, al dan niet samen met groepsgenoten. Of ze vertrokken als Engelandvaarder en werden als spion gedropt. Uit verslagen en van getuigen en nabestaanden valt op te maken dat zij hun taak konden uitvoeren, omdat ze de vaardigheden en technieken bij Scouting hadden geleerd. Daarbij wordt ook vaak genoemd dat zij dit vaak deden vanuit hun plichtsbesef als Scout om dienstbaar te zijn aan de maatschappij en mensen in nood te helpen

Herinnerd

Sommige Scoutinggroepen hebben na de oorlog hun naam veranderd in of zijn na hun oprichting de naam gaan dragen van scout-verzetsstrijders. Naast Scouts die actief waren in de oorlog en soms binnen hun oude groep nog aandacht krijgen, wordt de herinnering ook op andere manieren levend gehouden. Zo zijn er groepen die vernoemd zijn naar geallieerde vliegers die in de plaats van hun groep zijn neergestort. Deze groepen onderhouden soms nog de monumenten die hieraan herinneren. En na de oorlog hebben sommige groepen hun naam verbonden aan bekende oorlogshelden of - slachtoffers of aan verzetshelden uit hun woonplaats. Ook die verhalen hebben we in het project Scouts in de Oorlog opgenomen omdat ze bijdragen aan de doelen van Team Vrijheid in Herdenken om lokale Scoutinggroepen te betrekken bij het lokale oorlogsverleden.